Een van de belangrijkste criteria in een beleggingsportefeuille is de zogenaamde ‘efficiëntie’. Dat betekent dat de verhouding tussen risico en rendement volledig in evenwicht is.

 

Onderzoekers hebben onlangs nog onderzoek gedaan naar de efficiëntie van een portefeuille tussen 28 februari 2004 en 28 februari 2014. Een portefeuille die enkel werd vertegenwoordigd door de S&P 500 zou een jaarlijkse return hebben opgeleverd van 7,14%. Ondertussen zou een portefeuille van 100% goud 12,84% hebben opgeleverd. De belegger die een goed evenwicht in zijn beleggingsportefeuille wilde behouden zou de zaken kunnen optimaliseren met 68% goud en met 32% S&P500. Dat zou een geannualiseerd rendement hebben opgeleverd van 11,28%.

 

Bovendien was het risico op jaarbasis zelfs nog lager dan wanneer je enkel alleen goud of alleen S&P500 zou hebben aangehouden. Dat is nu eenmaal de magische werking van de moderne portefeuilletheorie. Je krijgt dus een maximale return zonder dat je de blootstelling aan risico’s onnodig verhoogt.

 

De onderzoekers hebben ook uitgevlooid dat sinds 1971 de optimale goudallocatie en S&P500 allocatie 29% en respectievelijk 71% bedroeg. Naarmate men echter verder ging kijken in het verleden en teruggreep naar gegevens sinds 1934, hebben ze vastgesteld dat beleggers die ervoor kiezen om beide aan te houden hun rendement zouden hebben gemaximaliseerd met een portefeuille van 41% goud en 59% S&P500.

 

Zo merk je maar dat het echt nodig is dat je goud opneemt in je portefeuille. Het kan een aantal risico’s die anders wel aanwezig zijn in een beleggingsportefeuille uitvlakken. Ook zal je heel blij zijn wanneer er weer eens een financiële crisis uitbreekt en je een asset in portefeuille hebt die geen tegenpartijrisico heeft.